Leesverslag bij
stromingsboeken
A)
Algemene
informatie
a) Bezonken
rood – Jeroen Brouwers.
Jaar van eerste uitgave: 1981.
Plaats van eerste uitgave:
Amsterdam.
104 bladzijden.
b) Psychologische
oorlogsroman
c) Samenvatting:
De hoofdpersoon in het verhaal is Jeroen
Brouwers. Zijn moeder is eind januari 1981 gestorven. Hij heeft haar nooit
opgezocht in het bejaardentehuis. Het overlijden van zijn moeder is hem ’s
ochtends telefonisch bericht. Hij was niet aanwezig op de crematie.
De hoofdpersoon lijdt aan plotselinge aanvallen, waarbij hij krankzinnig van angst wordt. De ‘angst- en emotiedempers’ die hij er tegen slikt, maken hem rustig en onverschillig, denken wordt onmogelijk en er treedt een vervreemding op van zichzelf.
Toen hij een tamelijk onevenwichtig leven leidde, zes à zeven jaar geleden, heeft hij Liza ontmoet. Hij is slechts drie dagen in haar gezelschap geweest. Toch is ze zeer belangrijk in zijn leven. Dit komt doordat hij een moederfiguur in haar ziet. Na deze korte relatie is hij getrouwd met een andere vrouw. Ze schonk hem een kind. Na de dood van zijn moeder moet hij zowel aan haar als aan Liza denken, in dezelfde hoeveelheid van liefde als van afkeer. ‘Ik voel niets en ik wil niets voelen.’
Brouwers heeft samen met zijn grootmoeder, moeder en zus in het Jappenkamp Tjideng gezeten, waar Kenitji Sone de commandant was. Jeroen woonde er van zijn derde tot en met zijn vijfde levensjaar.
De ellende van het kamp is voor hem pas later realiteit geworden. Destijds heeft hij, als ‘egoïstische levenslustige kleuter’, helemaal niet geleden. Zo heeft hij geen slechte herinnering aan de psychologische foltering. Deze bestond eruit dat, van tijd tot tijd alle jongetjes afscheid van hun moeder moesten nemen omdat ze werden opgehaald met onbekende bestemming, waarna ze soms dagenlang wegbleven.
Nadat de moeder van Brouwers, door Sone persoonlijk, tot bloedens toe in het kruis is getrapt, zegt Jeroen het volgende: ‘Geboekstaafd is: “Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden”.’ En hij denkt: ‘nu wil ik een ander want deze is kapot’, zoals hij later, bij de geboorte van zijn dochtertje denkt: ‘nu wil ik een andere vrouw.’
Voor Jeroen was de tijd na de oorlog pas traumatisch. Zijn moeder laat hem achter in een pensionaat. Ze heeft hem verraden, zo voelt Jeroen het. Bij de afscheidszoen valt de voile van zijn moeder voor zijn lippen. “Dit ‘voorval’ is tekenend voor de rest van mijn leven: wij kussen elkaar door een traliewerk van spinnenweb”. Hij stelt zich enkele keren voor wat zijn moeder en hijzelf gedaan hebben op het moment dat ze overleed. Zo beschrijft hij uitvoerig wat er te zien was op de televisie.
Toen hij nog kampbewoner was, is zijn grootmoeder overleden. Vele kampbewoners overleden, maar hij had geen enkele gevoelens, zelfs niet toen zijn kampvriendjes overleden.
De hoofdpersoon lijdt aan plotselinge aanvallen, waarbij hij krankzinnig van angst wordt. De ‘angst- en emotiedempers’ die hij er tegen slikt, maken hem rustig en onverschillig, denken wordt onmogelijk en er treedt een vervreemding op van zichzelf.
Toen hij een tamelijk onevenwichtig leven leidde, zes à zeven jaar geleden, heeft hij Liza ontmoet. Hij is slechts drie dagen in haar gezelschap geweest. Toch is ze zeer belangrijk in zijn leven. Dit komt doordat hij een moederfiguur in haar ziet. Na deze korte relatie is hij getrouwd met een andere vrouw. Ze schonk hem een kind. Na de dood van zijn moeder moet hij zowel aan haar als aan Liza denken, in dezelfde hoeveelheid van liefde als van afkeer. ‘Ik voel niets en ik wil niets voelen.’
Brouwers heeft samen met zijn grootmoeder, moeder en zus in het Jappenkamp Tjideng gezeten, waar Kenitji Sone de commandant was. Jeroen woonde er van zijn derde tot en met zijn vijfde levensjaar.
De ellende van het kamp is voor hem pas later realiteit geworden. Destijds heeft hij, als ‘egoïstische levenslustige kleuter’, helemaal niet geleden. Zo heeft hij geen slechte herinnering aan de psychologische foltering. Deze bestond eruit dat, van tijd tot tijd alle jongetjes afscheid van hun moeder moesten nemen omdat ze werden opgehaald met onbekende bestemming, waarna ze soms dagenlang wegbleven.
Nadat de moeder van Brouwers, door Sone persoonlijk, tot bloedens toe in het kruis is getrapt, zegt Jeroen het volgende: ‘Geboekstaafd is: “Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden”.’ En hij denkt: ‘nu wil ik een ander want deze is kapot’, zoals hij later, bij de geboorte van zijn dochtertje denkt: ‘nu wil ik een andere vrouw.’
Voor Jeroen was de tijd na de oorlog pas traumatisch. Zijn moeder laat hem achter in een pensionaat. Ze heeft hem verraden, zo voelt Jeroen het. Bij de afscheidszoen valt de voile van zijn moeder voor zijn lippen. “Dit ‘voorval’ is tekenend voor de rest van mijn leven: wij kussen elkaar door een traliewerk van spinnenweb”. Hij stelt zich enkele keren voor wat zijn moeder en hijzelf gedaan hebben op het moment dat ze overleed. Zo beschrijft hij uitvoerig wat er te zien was op de televisie.
Toen hij nog kampbewoner was, is zijn grootmoeder overleden. Vele kampbewoners overleden, maar hij had geen enkele gevoelens, zelfs niet toen zijn kampvriendjes overleden.
die middag gaat hij rondrijden in zijn auto. Hij
verlangt naar Liza. Hij belandt letterlijk en figuurlijk in mist, en verdwaald.
Uiteindelijk stapt hij uit zijn auto en begint hij te lopen door het bos. Hij
komt aan bij een zwart meer. Hier denkt hij aan zijn overleden moeder. Tevens
denkt hij terug aan het kamp. Hij wilde zijn moeder wel verzorgen, maar hij kon
niets meer voor haar doen, dan voorlezen uit het boek Daantje, het boek waaruit
zijn moeder hem heeft leren lezen en voor hem van grote waarde is. Nu zijn moeder dood is, hoopt hij dat Liza
verschijnt.
Brouwers rijdt terug naar huis en ‘ik ben aan mijn werktafel gaan zitten om zogenaamd onaangeraakt, onaangedaan, onverstoord, het werk aan mijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur, dat ik onder handen had, te hervatten’. Het wil echter niet vlotten. Hij begint te drinken. Hoe meer hij drinkt, hoe minder hij trilt....
Brouwers rijdt terug naar huis en ‘ik ben aan mijn werktafel gaan zitten om zogenaamd onaangeraakt, onaangedaan, onverstoord, het werk aan mijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur, dat ik onder handen had, te hervatten’. Het wil echter niet vlotten. Hij begint te drinken. Hoe meer hij drinkt, hoe minder hij trilt....
Bron samenvatting:
http://www.scholieren.com/boekverslagen/4351
De samenvatting is door mij nagelezen en op sommige
punten verbeterd en gewijzigd.
B)
Specifieke
opdracht: verwerkingsvragen
a) Noteer
puntsgewijs de kenmerken van je stroming.
De stroming is de romantiek,
de kenmerken van deze stromingen zijn:
-
Gevoelens gaan een sterkere rol spelen dan
tevoren.
-
Het individu werd, als uitwerking van de
verlichting, steeds belangrijker.
-
Verbeeldingskracht werd zeer belangrijk.
-
Pessimistische kijk op het leven.
-
Men vluchtte uit de werkelijkheid.
o Verleden
o Toekomst
o Dood
o Natuur
b) Licht
de kenmerken die je bij a. genoemd hebt toe met voorbeelden uit de tekst,
situaties uit de tekst, fragmenten of citaten.
- Gevoelens
Jeroen Brouwers noemt het regelmatig in het boek: ‘ik voel niks en ik wil niks voelen’. Om
dit dan alsnog in de romantiek te plaatsen waar de gevoelens zeer belangrijk
worden lijkt dan ook op het eerste gezicht niet juist. Toch denk ik dat dit wél
in de romantiek thuishoort, ook qua gevoelens. In het kamp Tjideng zitten
kinderen en vrouwen opgesloten. In dit kamp worden de vrouwen afgeranseld en
verkracht, de kinderen hadden weinig te eten en als ze al wat te eten kregen
dan was het boeboer, een soort pap.
Jeroen Brouwers groeide dus zijn eerste echte levensjaren op in een kamp waar
honger en sterfte overal om hem heen was.
‘Het is of de
Jappen met hun wapens bezig zijn mijn moeder door het asfalt heen in de grond
te slaan. Sone persoonlijk trapt haar met zijn laarzen die rinkelen alsof er
belletjes aan zitten tussen haar benen, en ik persoonlijk ben daar getuige van.
[…] Mijn moeder bloedt, daar waar ik met mijn kop als een straatklinker uit
haar ben opgedoemd, - ik voel haar pijn tussen mijn eigen benen, alsof ik op
diezelfde plaats een stoot met een bajonet krijg, de wonden van mijn moeder
moeten met een gebogen naald worden gehecht.’
Hier beschrijft Brouwers de afranseling van zijn moeder
nadat de Amerikanen Hiroshima hebben vernietigd, waarvoor de kampcommandant
Sone de gevangenen laat boeten.
“Geboekstaafd is:
‘Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te
houden.”
Na deze afranseling waarbij zijn moeder zo wordt verminkt
houdt Brouwers niet echt meer van zijn moeder, doordat hij in een kamp is
opgegroeid waarbij het blijkbaar normaal was dat vrouwen werden mishandeld,
ontwikkelt Brouwers een soort afkeer voor vrouwen, hij heeft niet per se een
afkeer voor vrouwen in het algemeen maar als hij bijvoorbeeld per ongeluk de
geboorte van zijn dochter bijwoont (hij wilde er eigenlijk niet bij zijn, want
hij wist wat er zou gebeuren, maar hij stapte te vroeg naar binnen), ziet hij
hoe zijn vrouw beschadigd is door de geboorte, hij heeft dan ook heel wat tijd
nodig om weer van haar te houden.
Leuk detail overigens: Als Sone zijn moeder trapt (zie citaat
hierboven) dan lijkt het alsof hij een soort belletje hoort. Sone kwam die dag
voor de verandering eens niet op een paard aangereden maar met gewone laarzen,
laarzen die leken ‘te rinkelen’ bij elke stap. Later als Brouwers een nog
ongeregeld leven leidt, draagt hij zelf ook een belletje aan zijn broekspijpen.
Hij zegt dat het is zodat iemand hem kan vinden als hij verdwaald raakt, maar
ik denk persoonlijk dat dit een soort identificatie is met Sone.
In de jaren hierna, als Brouwers dus een wat rustiger
leven gaat leiden, bouwt Brouwers een soort eelt op, dit in combinatie met de
hele mikmak aan medicijnen die hij krijgt voorgeschreven maken hem nogal een
onverschillig ogend personage, maar zo was hij niet altijd, zo is hij in de
loop van de jaren gemaakt.
Die identificatie met Sone wordt later ook nog eens
verduidelijkt tijdens het zogenaamde “kikkeren”.
‘Sone op zijn paard
wiegde tussen de rondspringende en kikkergeluiden makende lichamen door,
misschien deed hij dit grijnzend, maar misschien ook niet, misschien was hij
vervuld van leedvermaak en sadistisch genot, maar misschien ook niet,
-misschien had hij in zijn kleuterjaren een ervaring opgedaan die zijn hele
verdere leven had bepaald en ten gevolge waarvan hij op ongeneeslijke wijze was
besmet met minachting voor vrouwen, net als het mij zou vergaan. Ik ben het,
die niet weet wat liefde is, of daar dan toch niets bij vermag te “voelen”, -ik
ben als zodanig misschien als de kampcommandant Sone is geweest.’ -Bladzijde 67
-
Individu
In het boek is het wat lastig om een echt punt van
individualisme te vinden, aan de ene kant lijkt de hoofdpersoon behoorlijk
sociaal en liefdevol naar andere mensen, maar andere kant ook weer ontzettend
in zichzelf gekeerd. Er kan ook gezegd worden dat het boek individualistisch is
omdat het een autobiografisch verslag is, het gaat dus om het individu; de
schrijver, Jeroen Brouwers.
-
Verbeeldingskracht
Brouwers wordt geteisterd door angsten en enge beelden
die hij niet onder controle heeft.
‘Soms is mijn angst
zo erg dat het mij voorkomt dat mijn gezicht op een papperige manier vloeibaar
is geworden en bezig is in klodders van mij af te druipen, - na de angstaanval
is het of ik een ander gezicht heb gekregen en ik mijn eigen vertrouwde spiegelbeeld
niet zal herkennen.[…] Wat mij had overvallen was: angst. Ik ging op de bank
zitten die bij de telefoon aan het raam staat en strekte mijn hand uit naar het
plastic pillenkokertje, naast de telefoon, op de vensterbank. […] Ik nam niet
een handvol pillen, ik nam één pil. Ik stond op om in de keuken de pil door te
spoelen, niet met jenever, maar met water. Het is mijn tijd nog niet en zeker
niet wil ik gelijktijdig met mijn moeder, aan haar hand, de grote oversteek
maken. Toen ik even later opnieuw aan het huiskamerraam stond, voelde ik de
rust en de onverschilligheid in mij dalen. Ik zag dat ik al uit mijzelf was
weggeleid: aan de andere kant van het raam, op minder dan een meter van mij
vandaan, stond misschien mijn andere, mijn door angst bevangen ik, -in ieder
geval stond daar een naakte vent in de mist, wiens gezicht uit brij-achtige
viscositeit bestond die bezig was in klodders van hem af te druipen. […]
Gelijktijdig deden hij en ik een paar stappen terug, waarbij ik hem aan de
andere kant van het raam achteruitlopend in de mist zag verdwijnen.’ -Bladzijde
14, 15.
Dat hij een afdruipend gezicht daadwerkelijk ziet is
natuurlijk niet waar, maar zo ziet hij het wel, daarbij heeft hij zijn
verbeeldingskrachten hier niet onder controle want het vangt hem als het ware,
als onderdeel van de angst die hem bevangt.
‘Zij hield ons
voor, om in tijden van grote wanhoop aan “iets anders” te denken, het deed er
niet toe waaraan, want waar wij ook aan zouden denken was minder
verschrikkelijk dan de dingen die wij zagen, -“alsof je een apparaat aanzet en
je dan taferelen ziet die je graag wilt zien. Tien jaar later zijn we dit
televisie gaan noemen.’ -Bladzijde
64.
-
Pessimistische
kijk op het leven
‘Dat mijn moeder
haar leven lang zo moedig is geweest, zei iedereen, staande bij haar kist. Haar
niet te verwoesten optimisme, haar vrolijkheid, dat ze altijd lachte. Van mij
zal dit alles niet kunnen worden gezegd. Ik ben niet optimistisch, ik ben ook
niet vrolijk, en wil ik lachen zoals (dat is waar) mijn moeder altijd lachte
moet er wel iets érg leuks gebeuren of worden opgemerkt. Ik lijk wat dat
betreft niet op haar, - en zo moedig zoals zij was, ben ik ook niet, ik ben
integendeel eigenlijk nogal bang, sterker: bij tijd en wijle ben ik half
krankzinnig van angst (om onbestemde dingen die mij opeens ‘bedreigen’).’ -Bladzijde
13
Brouwers zegt het eigenlijk al voor, hij is niet een
optimistisch maar een pessimistisch persoon.
-
Vlucht uit
de werkelijkheid naar het verleden
Het boek zit stampvol met flashbacks naar zijn vroegere
ongeregelde leven en zijn leven in het kamp. Het boek speelt zich eigenlijk
hooguit tien bladzijden in de tegenwoordige tijd af.
-
Vlucht uit
de werkelijkheid naar de toekomst
De toekomst lijkt Jeroen Brouwers niet zo te boeien
aangezien er geen woord over gerept wordt.
-
Vlucht uit
de werkelijk naar de dood
De dood is prominent aanwezig in het boek; Brouwers’
moeder gaat dood, hij beschrijft hoe zijn grootmoeder haar einde tegemoet
“kikkert”, hij beschrijft de dood van zijn vriendjes en vriendinnetjes in het
kamp. Brouwers’ is in feite volledig omsingeld door de dood in het boek.
-
Vlucht uit
de werkelijkheid naar de natuur
‘ergens waar ik
opeens was, -een mij onbekende plaats die mij toch bekend voorkwam, een plats,
zo bleek later, die zich dicht bij mijn huis bevond en die ik, misleid door de
mist en de verwardheid van mijn gedachten, had bereikt na klaarblijkelijk
urenlang in lussen te hebben rondgereden, 0stuurde ik de auto een bospad op,
niet in staat om mijn beven te beteugelen en de auto naar behoren te blijven
sturen. Ik begon, op een holletje, alsof ik werd achtervolgd ofwel alsof ik
haast had om nog ergens op tijd te zijn, door het bos te sjokken, verdwaasd van
angsten alweer, die ik niet in staat was te sjokken, verdwaasd van angsten
alweer, die ik niet in staat was te bestemmen of te beredeneren, in mijn hoofd
was dezelfde mist als in het bos. In het bos had die mist zich tussen de naakte
en niet-naakte bomen opgestapeld tot torens, kastelen en gotische kerken: -Ik was
in een spookstad waar alles was behangen met drapeersels van rag dat leek op
oud dood haar vol leeggezogen insecten, iedere spindraad was bezet met kleine
regendruppels, er waren erepoorten die waren ontstaan door de woekergroei van
duizenden elfenbanken in duizenden kleurvarianten, alles druipend, alles schijnbaar
onontdekt en onbetreden. […] Niet ik holde door de bomen door, de bomen holden
om mij heen, hun takken uitstrekkend naar mijn gezicht om het als een masker
van mij af te rukken en mij er een gezicht van mist voor in de plaats te geven.
Niet ik drong het bos in, het bos drong zich op aan mij, alsof het bestond uit
decorstukken die eigener beweging waren beginnen te lopen, mij omsingelend en
blokken mist voor zich uit schuivend waarin ik mijzelf onzichtbaar zag worden,
alsof ik verdween in een gat in de tijd’
-Bladzijde
86
Dit is min of meer het enige stuk dat er echt
daadwerkelijk een stuk natuur aan bod komt, natuur in de vorm van de mens komt
echter veelvuldig voor in het boek.
C)
Leg
uit welke mate het door jou gekozen boek een exponent is van de betreffende
stroming.
Het boek is erg pessimistisch, zoals pessimisme ook de
voedingsbodem is van de romantiek, daarbij geven de uitwerkingen bij vraag
B al aan hoe aan elke voorwaarde voor de
romantiek wordt voldaan.
Ik twijfelde toch wel een beetje met realisme aangezien
het boek ook enigszins een protest is tegen het gegeven dat veel mensen hun
vreselijke tijd in de jappenkampen wegwuiven met “Maar we hebben wel veel
gelachen”. Daarbij waren punten als het
individualisme lastig te vinden, over de toekomst word al helemaal niks gezegd.
Toch denk ik dat dit boek grotendeels een boek uit de
romantiek te noemen is, met een vleugje realisme.
Welke druk is dit?
BeantwoordenVerwijderen