dinsdag 27 november 2012

Ik heb altijd gelijk - Willem Frederik Hermans


I Algemene Informatie

Willem Frederik Hermans.
Ik heb altijd gelijk.
Eerste druk: 1951
Gelezen uitgave: 2008 van Oorschot, Amsterdam
Aantal pagina’s: 250
Psychologische Roman

Samenvatting:
Lodewijk Stegman, een terugkerend soldaat uit Indonesië, wil niet terug naar Nederland en niet terug naar zijn ouderlijk huis. Hij zoekt zijn onderkomen in Nederland bij het eerste de beste meisje wat hij kan vinden. Gertie, een verpleegster waarmee hij op de boot terug van Indonesië zat, wordt zijn vriendin en hij trekt bij haar en haar familie in. Hij besteedt zijn tijd in Nederland aan “vreugdeloze uitspattingen” en “zinloze ondernemingen”. Lodewijk is nog diep teleurgesteld over het feit dat hij is teruggestuurd uit Indonesië en zijn teleurstelling neemt door gebrek aan redelijkheid en tegenwicht ziekelijke vormen aan. De oorzaak van zijn gedrag is zijn alles overheersende wraakgevoelens tegen zijn ouders, die volgens hem de schuld hebben aan zijn vergalde leven. Hij is op een bekrompen wijze opgevoed, altijd achtergesteld op zijn twee jaar oudere zusje en hierdoor niet geschikt geworden voor een normaal bestaan. Ook zijn zuster is aan deze opvoeding ten gronde gegaan. Bij de capitulatie van Nederland pleegde zij met haar 25 jaar oudere minnaar, die overigens ook haar neef was, zelfmoord. Dit heeft een indruk op Lodewijk gemaakt die hij nog steeds niet kan verwerken. Hij probeert zijn tijd te besteden aan het oprichten van een politieke partij met één van zijn oud collega soldaten Nico Kervezee. Als dit mislukt is hij gedwongen om een baantje te zoeken, maar dan moet hij naar zijn ouders om zijn diploma op te halen. Eenmaal binnen zoekt hij de kasten door en komt hij allemaal krantenknipsels tegen, waar hij commentaar bij verzint. Eindelijk vallen de laatste puzzelstukjes van zijn verknipte leven in elkaar.


1.       Hoe ben je op het idee gekomen dit boek te gaan lezen? Wat waren je verwachtingen?

Op dit moment houdt Nederland Leest een actie waarbij leden van de bibliotheek gratis een exemplaar van ‘De donkere kamer van Damokles’ kunnen halen. Dit boek wordt door velen als een waar meesterwerk beschouwd. Omdat de werken van Willem Frederik Hermans in de periode van 1950 tot 1970 vallen, wilde ik het eens met zijn werken proberen. Ik wilde echter niet voor zo’n cliché werk gaan als ‘De donkere kamer van Damokles’ en koos voor een ander werk van hem.
Ik wist niet precies wat ik van zijn werk moest verwachten. Het zou een literair hoogstandje worden, dat was mij duidelijk, maar nog niet precies op welke wijze zich dat zou laten zien. Zou het boek zijn doorspekt van allerlei mooie beeldspraak? Is het plot dermate anders als andere verhalen en daarom zo speciaal?

2.       Motieven en Thema

Hoofdpersonage Lodewijk is ontevreden met de Nederlandse maatschappij, een veel voorkomend motief in het boek is dan ook zijn kritiek op het Nederlandse volk. Op dit boek is bij zijn verschijning veel kritiek geweest op het vele commentaar op de katholieke medemens.

‘De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk. Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten!’ Hij wilde lachen, maar het leek eerder of hij kokhalsde. Niemand is het met mij eens, niemand, niemand. Zij kunnen mij overwinnen, zij kunnen mij vermoorden. Maar ik heb gelijk.’

Een ander groot motief is het verschil in opvoeding tussen de personages. Lodewijk is heel streng opgevoed, achtergesteld aan zijn zus.

Het grote thema van dit boek is dat Lodewijk die altijd juist zo achtergesteld is door zijn ouders, wilt bewijzen dat hij het wel kan en daarom is hij dan ook bereid met Kervezee in te stappen op het project van een nieuwe partij op te richten.

3.       Beoordeling

‘Lodewijk werd stil. Ik was de enige die durfde, dacht hij, gaan kijken op het dak. Kijken….Hoytema is gaan kijken. Zij lag in het Wilhelminagasthuis, daar naartoe gebracht, toen de lijken gevonden waren in de auto van Leendert, op de Zuidelijke Wandelweg. Mijn vader moest haar identificeren. Hoytema was erbij als getuige. Hij nam mij, toen zij terugkwamen, mee een blokje omlopen. ‘je zult waarschijnlijk wel weten Lodewijk, vrouwen hebben zo van die geregeld terugkerende buien, dan zijn zij helemaal niet toerekenbaar. Ja, je kunt gerust zeggen: dan zijn ze helemaal gek. En jouw zusje nu, Lodewijk, jouw zusje was juist in zo een periode. Daardoor is het gekomen. Dat weet ik wel zeker. Zij was geen slecht meisje.  Zij heeft gehandeld in een vlaag van waanzin. En zij wasa geheel verkeerd opgevoed door je vader en moeder, helemaal verkeerd! Je vader en moeder, dat zijn mensen, die zijn er niet in geslaagd met hun tijd mee te gaan. Ze zijn dertig jaar achter, ik heb het er dikwijls met ze over gehad. Ze zijn koppig. Ik ben vijf jaar ouder dan je vader, maar ik weet hoe de wereld er uitziet! Direct toen de oorlog in de lucht hing, heb ik mij een gasmasker laten aanmeten!’ – Ik vroeg mij af waar hij zich mee bemoeide. Maar ik had hem toch niet aangekund, ik had niet kunnen vechten omdat Debora dood was. Ik zei niets.’

Pagina 148

A)      
Hermans’ stijl is simpel. Het zijn overwegend korte zinnen met duidelijke bewoordingen. Bijzinnen worden vermeden. Het zorgt ervoor dat het boek simpel en snel te lezen is. Daarmee moet echter worden opgepast omdat de lezer namelijk hierdoor snel over de politieke overtuigingen die in dit boek staan, heen leest.

Persoonlijk vind ik het fijn dat ik een boek zo snel en zo makkelijk kan lezen. Ik weet van mijzelf dat een gemiddelde leessnelheid heb van ongeveer twintig pagina’s per uur, bij dit boek zat ik echter al gauw tegen de 30 à 35 per uur aan. Ondanks dat ik deze verhoogde leessnelheid wel fijn vond, had ik wel het gevoel dat het boek wel, qua taalgebruik althans, wat moeilijker gemaakt kon worden. Met name de vele korte zinnen lieten mij soms denken dat ik in een kinderboek was terecht gekomen, iets dat, moge dat duidelijk zijn, absoluut niet het geval is.

B)       
Personages: Het boek zit vol verschillende personages. De hoofdfiguur is Lodewijk die gekenmerkt wordt door zijn langde gedachtedwalingen. Lodewijk is ten opzichte van zijn zusje altijd achtergesteld geweest. Als hij als hij terugkomt vanuit Indonesië en besluit in te trekken bij Gertie, worden de verschillen in personages duidelijk. Terwijl Lodewijk altijd hard moest werken en altijd achtergesteld was, was Gertie degene die altijd door haar ouders werd vereerd en degene die vele rijkdom bezat in Indonesië.

Situaties: Hermans maakt optimaal gebruik van de situatie in de tijd. Ontevredenheid heerste onder de Nederlands bevolking toen Indonesië zich onafhankelijk maakte. Dit is precies de tijd dat een boek over een groep mensen die ontevreden zijn en een nieuwe politiek partij op willen richten het beste is. Ook springt Hermans goed met de situatie in het boek zelf om. Als de conferentie voor de partij volledig mislukt doordat de zaal niet opengaat, wordt Lodewijk in de positie gedrukt het woord te voeren, wat compleet misgaat . Deze afgang is bepalend voor het plot in het boek.

4.        

Het is jammer dat de schrijfstijl van het boek zo simpel is. Het plot is redelijk zwaar ik heb voor mijzelf echter nogal het idee dat de zwaarte van het plot niet helemaal tot zijn recht kwam doordat het simpelweg geen indruk op mij maakte. Ook vind ik de personage van Lodewijk niet helemaal tot zijn recht komen, het grootste gedeelte van het boek zijn uitspraken van Lodewijk, niet gedachtes. Met zijn politieke uitspraken lijkt het dan ook wel zo te zijn alsof hij ze zo uit de lucht grijpt. Het plot zelf vind ik echter dan wel weer heel sterk. Het hele idee hoe iemand met de dood van zusje, die altijd beter dan hem werd geacht, omgaat is vrij indrukwekkend.





maandag 29 oktober 2012

F. Bordewijk - Karakter Stromingsverslag


A.      Algemene informatie
Auteur: Ferdinand Bordewijk
Titel: Karakter
Plaats van uitgave: Amsterdam
Jaar van eerste uitgave: 1938
Jaar van gelezen uitgave: Niet nader gespecificeerd, uitgegeven door Kroonlijsters met een licentie van Nijgh & Van Ditmar.
Aantal pagina’s: 288
                Genre: Bildungsroman

Samenvatting
De hoofdpersoon van Karakter, Jacob Willem Katadreuffe, wordt geboren in Rotterdam, rond kerst. Zijn moeder was vroeger dienstbode bij de gevreesde deurwaarder Dreverhaven, van wie zij zwanger raakt. Na de keizersnede is ze erg verzwakt. Joba weigert vervolgens zowel Dreverhavens huwelijksaanzoek als zijn maandelijkse financiële ondersteuning; zoals ze ook het aanzoek van schipper Hein afwijst. De eerste jaren zijn armoedig maar Joba doet alles om rond te komen. Na de lagere school heeft Katadreuffe allerlei baantjes, is een tijdje werkeloos en leest hij regelmatig in degelijke lectuur. Joba voorziet in haar levensonderhoud met opvallend en modern handwerk dat bij de kopers in de smaak valt. Als commensaal heeft ze een communistische machinebankwerker in huis genomen die ruzie heeft met zijn ouders over een meisje. Hij zal een trouwe vriend van Katadreuffe worden.

Met een voorschot van een woekerbankje koopt Katadreuffe een sigarenzaakje in Den Haag. Het wordt niets en de Rotterdamse woekerbank vraagt zijn faillissement aan. In verband hiermee heeft Katadreuffe een gesprek op het advocatenkantoor van Stroomkoning met zijn curator De Gankelaar. Tijdens het wachten beseft Katadreuffe dat hij niets weet en besluit hij in dit kantoor aan zijn carrière te gaan werken. Het lukt hem om De Gankelaar zover te krijgen dat die hem een baantje bezorgt. Hier ziet hij ook voor het eerst zijn vader. Katadreuffe krijgt een kamer bij Stroomkonings conciërge Graanoogst en voelt zich daar depressief, maar in zijn werk overtreft hij De Gankelaars verwachtingen. Hij leert het kantoor kennen en bureauchef Rentenstein vertelt hem een prachtig verhaal over hoe de samenwerking tussen Dreverhaven en Stroomkoning tot stand is gekomen: de beslaglegging op een Italiaanse boot.
Dreverhaven is iemand die zich op het randje van de wet begeeft. Op een slimme manier laat hij zijn twee lampenwinkeltjes met elkaar concurreren. In de loop van de jaren wordt de deurwaarder steeds meedogenlozer en hij provoceert zijn klanten. Zijn zoon overhandigt hij zelfs een mes, als deze tekeergaat vanwege het tweede faillissement dat Dreverhaven heeft aangevraagd. Dat faillissement wordt door Stroomkoning mild opgenomen.
Op Lieske, Graanoogsts dienstbode en op de typiste Sibculo, die beiden verliefd op Katadreuffe zijn geworden, reageert Katadreuffe geïrriteerd; slechts Stroomkonings secretaresse Te George interesseert hem.
Er is een opstand in Rotterdam en Dreverhaven zet, geholpen door zijn twee angstaanjagende assistenten, met plezier een gezin uit huis. Katadreuffe vervreemdt langzaam van het volk. Als hij Stroomkoning in een chique restaurant moet opzoeken, herinnert hij zich het visioen van de vijf zonnen bij de ingang van het kantoor: nu is hijzelf de zesde. In ieder geval volgt hij Rentenstein op als chef wanneer diens fraude wordt ontdekt.
Vlak voordat Katadreuffe zijn staatsexamen haalt, eist Dreverhaven dat hij de schuld aan hem voldoet. Een derde faillissement gaat niet door, wel raakt Katadreuffe oververmoeid. Bij het vieren van het examen houdt hij een toespraak voor zijn collegae over het ontdekken van je gaven en het vooruitkomen. Als Te George afscheid van hem neemt is dit geladen met het besef dat Katadreuffe voor zijn carrière kiest. Te George neemt ontslag en de echtgenote van Stroomkoning signaleert het verband met Katadreuffe. Snel volgen er verdere veranderingen onder het personeel: Piaat sterft en De Gankelaar vertrekt naar Indië. Katadreuffe haalt in een jaar zijn kandidaats rechten.
Met de gezondheid van Joba gaat het achteruit en ze weigert weer een aanzoek van Dreverhaven. Hij vertelt haar dat hij hun zoon voor zijn negentiende zal 'wurgen', maar dat het restje hem groot zal maken. Zelf raakt de deurwaarder in de problemen. In een gril zet hij alle huurders van zijn kantoor op straat.
Hij begint Stroomkoning te waarderen op wiens jubileum advocate Kalvelage een flitsende speech houdt. Stroomkonings kinderen hebben iets decadents. Later op de avond gaat men uit in Den Haag, waarbij Katadreuffe zich ongemakkelijk voelt. Als hij vlak voor zijn doctoraal Te George in het park ontmoet, zegt hij haar nooit met een ander te zullen trouwen. Zijn moeder, die vlakbij zat, noemt hem een ezel. Nadat hij is afgestudeerd vraagt Katadreuffe Rentenstein als zijn opvolger terug.
Zijn vader maakt via zijn advocaat, Mr. Shuwagt, bezwaar tegen Jacobs toelating als advocaat. Dit bezwaar wordt afgewezen en Jacob Katadreuffe wordt beedigd als advocaat. Nadien bezoekt hij voor de laatste keer zijn vader om hem te vertellen dat het hem niet gelukt is hem klein te krijgen en dat Jacob hem niet meer erkent als zijn vader of als wat dan ook, hij bestaat niet meer voor hem. Zijn vader zegt hem echter dat hij hem niet heeft tegengewerkt, maar heeft meegewerkt.
Thuis bij zijn moeder vindt hij haar testament en ziet daarin dat zijn vader hem elke maand geld heeft geschonken, dat hij ontvangt bij het overlijden van zijn moeder. Hij ziet in dat zijn vader hem toch niet alleen heeft tegengewerkt.

Verwerkingsopdrachten
A/B.
·         De literatuur van de Nieuwe Zakelijkheid kenmerkt zich vooral door een koele, beschouwende houding van de verteller.
o   Over het bureau, naar de jongen toe, schoof hij een groot geopend dolkmes. Zijn oog schitterde nu plotseling van nieuwsgierigheid . Katadreuffe nam het werktuigelijk, toen eensklaps begreep hij, en blind van razernij stiet hij het met zijn volle kracht in het tafelblad. ‘Daar! Een ploert bent u, een ploert! Als een dolleman stormde hij het huis uit. Met een magistrale kalmte trok de vader het mes uit het hout. Het kon tegen een stoot, het was ongeschonden.
Bladzijde 106.

Je ziet hier dat de verteller toch afstandelijk blijft. Er wordt voorzichtig met de woorden omgesprongen. Er is geen ‘Hij schoof het geopende dolkmes naar hem toe. Katadreuffe wist even niet wat hij moest, maar spoedig begreep hij de intentie. Steek hem nu neer, of niet?’
Het is sowieso lastig om je als verteller meer te betrekken tot de hoofdpersoon zonder direct tot de hoofdpersoon toe te spreken.

·         De schrijvers uit de Nieuwe Zakelijkheid waren gekant tegen de vormexperimenten van hun voorgangers. In de literatuur ging het niet om de vorm, maar om de inhoud: wast gezegd wordt, moet ‘gewoon’ gezegd worden. De literatuur krijgt hierdoor eerder een documentair karakter.
o   Hij verhuisde met de kleine have van zijn kabinet naar Den Haag. De affaire werd een fiasco. Van zakendoen had hij niet het minste verstand. Het sigarenzaakje mocht onder de vorige exploitant niet eens verlopen heten, het had eenvoudige nooit enige loop bezeten. Het lag hoogst ongelukkig in een winkelstraat van een arme buurt bij de vissershaven. De vissersbevolking die had moeten vertrekken om de sanering van het krottenconglomeraat in het oude Scheveningen woonde nu in die buurt. De straat telde al twee sigarenwinkels die er heel wat beter uitzagen dan de zijne.’

De verzonnen woorden en verdraaide zinnen uit het expressionisme komen in de Nieuwe Zakelijkheid niet meer terug.  De taal werd weer gewoon.  Ook is de tijd in het verhaal heel simpel. Het is namelijk bijna compleet chronologisch.

·         De nieuw-zakelijke literatuur was een kritische literatuur, vooral ten opzichte van het toen opkomende fascisme.
o   Kritiek op het fascisme komt hier niet echt duidelijk voor. Kritiek op het communisme is er in indirecte zin weer wel, zij het in beperkte mate. Katadreuffe ’s beste vriend, Jan Maan is communistisch. Naar mate het boek vordert gaat Jan Maan steeds meer op in zijn ideologie. Jan Maan is echter geen slecht mens. Hij is een uitstekend machinebankwerker en goede vriend. Hij heeft in de zoveel tijd weer een nieuwe vriendin, de ex-vriendin laat hij altijd goed achter; met enige financiële hulp om haar te helpen. Ook is Katadreuffe erg blij met Jan Maan omdat hij degene is die Jacoba gezelschap biedt en haar financieel steunt door bij haar te wonen. Jan Maan komt in tegenstelling tot Katadreuffe echter niet ver. Hij is werkbankwerker en komt niet verder. Hij werd vanwege zijn ideologie regelmatig ontslagen.  

·         J.C Bloem: ‘Niet de vorm, maar de vent’. De vent is de fatsoenlijke, oprechte mens, die tegen elke vorm van barbarij is.
Du Perron: ‘de smalle mens’, die zich staande moest houden tussen de krachten van fascisme en communisme.
Zij bewonderden grote individualisten die hun eigen weg gingen, desnoods dwars tegen de heersende opinies en stromingen in.

o   ‘Katadreuffe deed die middag zijn werk als vanouds. Niemand van het personeel wist iets, hijzelf had het briefje gevonden, hij haalde nog steeds de post uit de bus, en nog steeds werd deze geopend door juffrouw te George die Stroomkonings correspondentie apart hield, terwijl Katadreuffe de rest verdeelde. De medewerkers zouden van het geval mogen weten onder belofte van geheimhouding. Stroomkoning zelf natuurlijk eveneens, maar van het personeel niemand.’
Bladzijde 193

Deze passage komt direct nadat voor de derde keer het faillissement voor Jacob Katadreuffe was aangevraagd en vervolgens was verworpen. Hij voelde zich schuldig omdat hij onverwachts toch meer schulden had dan hij had gedacht en dat advocaat Carlion hem had moeten bijstaan zodat hij niet alsnog failliet werd verklaard. Katadreuffe is heel trots, hij wilt bij niemand schulden hebben en juist op zijn eigen benen kunnen staan.

Katadreuffe is niet alleen trots. Hij is ook een zeer behouden jongeman. Zijn enige geweldsconflict komt uit zijn vroege jeugd en dat is er maar één. Hij wilt graag behoren tot de klasse van hooggeplaatste heren, hij wilt écht fatsoenlijk worden.

Katadreuffe laat zich ook zien als die individu die zijn eigen weg gaat. Hij had ervoor kunnen besluiten om in de boekhandel te blijven werken, maar dat deed hij niet. In plaats daarvan werkt hij zich op van eenvoudig administratief medewerker tot advocaat. Dit doet hij met grote wilskracht en eigen initiatief.

C.

Voornamelijk qua vorm kan Karakter zonder twijfel aan de Nieuwe Zakelijkheid worden toegeschreven. De taal is makkelijk, voor iedereen te begrijpen. Ook is de verheerlijking van het sterke individu sterk aanwezig in het boek. Katadreuffe is tenslotte degene die zijn eigen weg heeft gevolgd. Hij heeft zich ontwricht van zijn lagere stand en zich vervolgens opgewerkt tot advocaat.
De kritiek ten opzichte van het fascisme lijkt echter niet of amper aanwezig te zijn. Indirect is er wel enige kritiek op het communisme, maar niks concreets. Het gebrek aan sterke kritiek zou dus een punt kunnen zijn om dit werk niet tot de Nieuwe Zakelijkheid te rekenen. Toch zou ik het zelf wel tot de Nieuwe Zakelijkheid blijven rekenen. Het gebrek aan sterke kritiek weegt niet op tegen de andere punten om het werk wel bij de Nieuwe Zakelijkheid te rekenen.

 Bronvermelding:
Samenvatting: http://www.scholieren.com/boekverslag/41076
Informatie over Nieuwe Zakelijkheid:
·         Nederlandse letterkunde 1880-1945. Bladzijde 46 en 47.
Informatie over de andere stromingen komen ook uit dit boek voort.

woensdag 13 juni 2012

De renner

 Titel: De Renner
Auteur: Tim Krabbé
Jaar van eerste uitgave : 1978
Gelezen uitgave : 23e druk, 2009

Voor degene die niet van wielersport houdt.
Tim Krabbé is een man van vele passies, maar met name schaken en wielrennen steken hier met kop en schouders boven uit. Tim Krabbé heeft over deze beide passies boeken geschreven, zo ook dit boek de Renner ,dat zoals de naam al impliceert, over de wielersport gaat.

´Vanaf terrasjes kijken toeristen en inwoners toe. Niet-wielrenners. De leegheid van die levens schokt me’

Tim Krabbé is op z’n zachts gezegd dus behoorlijk enthousiast over de wielersport. De vraag voor mij echter als een echte leek op dit gebied, ik bedoel, ik ken grote namen als Armstrong wel, maar verder ook niet, is of dit boek ook voor mij interessant blijft om te lezen. Ik heb al eens eerder werken van Tim Krabbé gelezen, namelijk Marte Jacobs en het Gouden Ei, van beide boeken word ik nog steeds enthousiast. Ik had dan ook hoge verwachtingen van dit boek al ging dat wel samen met de vrees dat het gezien het onderwerp het misschien toch saai zou kunnen worden.

Meyrueis, Lozère, Frankrijk, 26 juni 1977. De Ronde van Aigoual, Tim Krabbé doet mee. De ronde is zwaar, het is veel klimmen en dalen, vooral het dalen is zwaar voor Krabbé, hij vindt dat hij dan te snel gaat en remt veel af, waarna de andere renners hem makkelijk in kunnen halen, Krabbé wil wel sneller, maar hij durft het niet, toch weet hij zich een goeie positie te verscharen en rijdt een uitzonderlijk spannende ronde.

De race kenmerkt zich door goede en minder goede momenten voor Krabbé, Krabbé houdt zo de spanning er wel in, je hoopt constant dat hij een betere positie kan verscharen en als hij dan een tijdje op nummer één rijdt hoop je er ook op dat hij die positie weet te behouden. Helaas lukt hem dat niet en wordt hij bij een laatste eindsprint verslagen. Wat een teleurstelling.

‘Je hebt gesprint als een boerenlul’

Tussen de wedstrijd door geeft Krabbé inzage in de aanloop naar zijn carrière en daar zie je al dat het eigenlijk al in hem zat. Deze onderbrekingen zijn precies op het juiste moment geplaatst. Net als je even klaar bent met de wedstrijd of als je er moe van begint te worden laat Krabbé zien dat hij vroeger als scholier naar huis racete en zijn tijd bijhield. Het biedt zo een gepast verfrissing op de juiste momenten. Ook doet Krabbé kleine verslagen van historische races die misschien een iets minder sterke verfrissing bieden, maar dat toch ook wel doen.

Eén van mijn vrezen die ik had voordat ik dit boek begon te lezen was dat ik het misschien saai zou vinden, waarschijnlijk omdat alle taal niet zou begrijpen, ik hem immers zelf helemaal niks met de wielersport. Toch is het Krabbé met simpel taalgebruik gelukt om een boek te schrijven dat ook voor de niet-wielrenner fanaat nog steeds leuk is om te lezen.

Tim Krabbé heeft me verrast, het boek is helemaal niet saai, integendeel, Krabbé heeft de onderbrekingen van de hoofdverhaallijn zo goed geplaatst dat zodra het saai begint te worden het boek je aandacht meteen weer vastgrijpt. Daarbij zijn deze onderbrekingen soms zo verwonderlijk dat je soms amper meer door hebt dat je een boek over wielrennen aan het lezen bent.
Ikzelf ben niet zo van de rennersport en dat ben ik nog steeds niet, toch is mijn waardering voor deze sporters wel gestegen. H H mij beschrijft de passie die wielrenners hebben en als je dat gelezen hebt kan je er alleen maar respect voor hebben.

<vanwege de kwaliteit van deze recensie die ik vorig jaar geschreven heb, heb ik deze herschreven>

dinsdag 12 juni 2012

De aanslag


Auteur: Harry Mulisch
Titel boek: De aanslag
Plaats van uitgave: Amsterdam
Jaar van eerste uitgave: 1982
Er wordt in het boek niet gezegd over welke uitgave het gaat, het is een editie van de Kroonlijsters, Wolthers-Noordhof, met licentie van De Bezige Bij.
Genre: roman

Samenvatting:

Op een avond in Januari 1945 zit het gezin Steenwijk in de huiskamer, als ze plotseling schoten horen. Fake Ploeg, een NSB-er, is doodgeschoten. Zijn lijk ligt op de stoep bij de buren. Kort na de schoten komen de buurman en zijn dochter Karin naar buiten, en leggen het lijk voor het huis van Anton. Zijn broer Peter wil het lijk terug leggen maar de politie arriveert en Peter vlucht. Anton ’s huis wordt in brand gestoken en Anton en zijn ouders worden apart meegenomen. Anton brengt een nacht door in een politiecel. 
De volgende dag krijgt hij te horen dat hij bij zijn oom en tante mag gaan wonen.
Door hen wordt hij ook opgevoed. Hij heeft nooit meer wat van zijn ouders of broer gehoord totdat hem op een dag wordt verteld dat ze zijn doodgeschoten.
In 1953 gaat in Amsterdam op kamers wonen. In de stad is veel oproer en in die oproer komt hij op een dag Fake Ploeg jr tegen. Van hem hoort hij wat de dood van zijn vader voor zijn familie heeft betekent. Voor het eerst in een hele tijd denkt hij weer aan de aanslag. Over het algemeen stopt hij de herinneringen van de dag weg en wil hij niets meer van de oorlog horen.
Anton wordt weer aan de aanslag herinnerd op de begrafenis van een vriend van zijn schoonvader. Hij hoort een man de aanslag beschrijven en ook al wil hij het niet, hij vraagt hem verder over deze aanslag. De man blijkt een van de daders van de aanslag te zijn maar Anton kan niet boos op hem zijn.
Bijna aan het eind van zijn leven loopt hij mee met een grote demonstratie tegen atoomwapens. In de demonstratie komt hij zijn vroegere buurmeisje Karin uit Haarlem tegen. Eindelijk heeft hij de kans om te vragen waarom Karin en haar vader Fake Ploeg bij hun op de stoep hebben gelegd te hebben. Haar vader wou zijn hagedissen beschermen en daarom had hij besloten het lichaam te verplaatsen. Het verhaal is verteld en het boek is uit.


1.       Verwachtingen

De aanslag is een boek dat niet alleen bij mij, maar zeker ook bij vele anderen, al bekend was voordat ik het gelezen had. Mijn moeder noemde het één van de mooiste boeken die ze ooit had gelezen, misschien wel het mooiste, vader kon hier ook over meepraten. Het boek is ook verfilmd en deze verfilming heb ik, waarschijnlijk elke keer zo rond de Bevrijdingsdagen, meerdere malen gezien. Eerst nog als klein ventje die eigenlijk alleen het begin leuk vond, daar gebeurde tenminste nog wat, wat daarna in de film kwam begreep ik niet. De film en het boek zijn later van de radar verdwenen, ik meen dat het laatst dat ik de film gedeeltelijk heb gezien toen ik nog in de tweede klas zat, maar pin me daar niet op vast. Eén keer heb ik de film in zijn volledigheid gezien en man wat een geweldige film, dat vond ik toen al en ik ben ervan overtuigd dat ik het nu nog steeds één van de beste films ooit gemaakt zou vinden. Toen ik de boekenkast aan het doorzoeken was naar een boek om te lezen voor de lijst duurde het even om het boek te vinden tussen alle kookboeken, encyclopedieën, schoolgidsen en boeken die mij heel saai lijken. Maar toen viel mijn oog op dit boek en ik zag gelijk de gehele film voor mij en ik wist dat ik dit boek wel moest gaan lezen. Vooral doordat ik zo’n hoge pet op had van de film had ik ook hoge verwachtingen van het boek, misschien zou het wel nog beter zijn dan Bezonken Rood!
2.       Motieven en thema

De rol van het toeval: Wat mij eerst zo ontzettend stoorde toen ik boek aan het lezen was, was het ontzettende toeval, het hele verhaal lijkt wel op toeval berust te zijn. Fake Ploeg wordt nu juist net voor hun huis neergelegd. Anton ontmoet precies de juiste vrouw die bindingen heeft met één van de verzetsstrijders, Cor Takes, die Fake Ploeg heeft neergeschoten. Anton hoort nu precies op het juiste moment deze verzetsstrijder praten over deze aanslag. Hij komt in die enorme vredesmars nu net zijn oude buurmeisje tegen die betrokken was bij de aanslag. Anton komt precies in de cel van de vriendin van Cor Takes terecht die samen met hem de aanslag had gepleegd, namelijk in de cel van Truus Coster.

“Zoveel  toeval, dat moet Mulisch zelf toch ook opgevallen zijn, of deed hij het expres?”, vroeg  ik aan mezelf nadat ik het boek had gelezen. Na heel wat nadenken, terugbladeren in het boek en gepeins kwam ik tot de conclusie dat Mulisch dit inderdaad zelf ook door had en dit expres gedaan had, met als symbool hiervoor: de dobbelstenen. Mulisch speelt ook met deze dobbelstenen: Als Anton op Toscane is en zijn vrouw en zoon even weg zijn om boodschappen te doen, wordt hij, nadat hij even gekeken had naar een aansteker in de vorm van een dobbelsteen, overvallen door een soort paniek aanval, alsof door het zien van zo’n dobbelsteen hij misschien weer geliefden verliest.

Time goes on and on and on...: De aanslag speelt zich niet af op één tijdsstip, maar juist over een grote periode, namelijk vanaf 1945 tot 1981. Het boek is op een aantal flashbacks na volledig chronologisch. Niets bijzonders hier dus, maar de tijd in het verhaal speelt nog een andere rol dan simpelweg de volgorde van het verhaal aan te geven. Wat heel erg naar voren komt is dat tijd gewoon doorgaat en dat ook blijft doen, daar valt niks aan te doen. Dit zie je bijvoorbeeld als Anton zijn oude woonwijk in Haarlem bezoekt met zijn dochter Sandra. De omgeving is veranderd: er staan nu flats in de buurt, de huizen zijn of gesloopt en vervangen of verbouwd en geen van de oorspronkelijke bewoners woont er nog. De bewoners in één van de huizen die hij al een keer gezien had toen hij in zijn studententijd de Beumers had opgezocht, al had hij ze niet echt willen bezoeken, waren inmiddels ook ouder geworden. Zijn dochter en zijn zoon worden ook ouder en Anton zelf ook. Time goes on.

Onbewust verlangen naar de waarheid:

‘ “Luister. Laten we opstaan en weggaan en er nooit op terugkomen. Er valt niets op te lossen, werkelijk niet. Wat gebeurd is, is gebeurd. Ik zit nergens mee, geloof me; het is meer dan twintig jaar geleden. Ik heb vrouw en kind en een goeie baan, alles is in orde. Ik had alleen mijn mond moeten houden.”.’                                                                      Bladzijde 126

Anton is klaar met de hele oorlog en hij wilt er dan ook maar zo weinig meer over horen. Hij laat dat niet alleen in deze passage zien maar ook andere verspreidt over het hele boek. Toch lijkt het er wel op dat hij op z’n minst onderbewust toch interesse heeft voor de waarheid achter hetgeen wat gebeurt is op de avond. Zo begint hij niet zomaar met Takes te praten over de aanslag. Hij loopt niet zomaar even naar zijn oude wijk in Haarlem toe.

Later in het boek, als hij Karin tegenkomt in de vredesmars, lijkt hij zich volledig over te geven aan zijn onderbewuste waarna het voor hemzelf ook naar boven komt:

Met de tegelijk angstige en opgeluchte gesteldheid van een schrijver, die weet dat hij aan het laatste hoofdstuk van zijn boek begint, zei hij: “Karin, laten we er niet omheen draaien. Jij wilt het kwijt en ik wil het horen. Wat is er die avond precies gebeurd? Is Peter die avond bij jullie naar binnen gevlucht?”.’                                                                Bladzijde 193.

Anton geeft hier toe dat hij het toch wel wilt weten.

Tja, wat valt verder nog over de thematiek te vertellen? Het hele boek schetst hoe iemand na de oorlog de gebeurtenissen op zijn manier verwerkt. Eerst scheidt hij zich af. Later komen de paniek aanvallen en later als hij eenmaal het hele verhaal op een rijtje heeft, heeft hij eindelijk rust met zichzelf.

3.       Beoordeling

De schrijfstijl van Mulisch is heel netjes, maar wel vlot te lezen. Ik heb enkele keren het woordenboek erbij moeten pakken.

Qoud licet Iovi, non licet bovi! Terwijl hij vroeger nooit een spreekwoord zou hebben gebruikt, -zoals ‘Gedane zaken nemen geen keer’, of ‘Het betere is de vijand van het goede’, of ‘Het bezit van de zaak is het eind van het vermaak’, -bereikte hij nu de leeftijd waarop zulke gezegdes voor hem vaak precies uitdrukten, hoe het was. Hij kwam tot de ontdekking, dat het niet eenvoudig gênante clichés waren, maar dat zij de gebalde levenservaringen van hele generaties uitdrukten,- doorgaans nogal mismoedige waarheden dat wel. Zij behelsden niet de wijsheid van hemelbestormers, want die zijn niet wijs, maar tot hen had hij nooit gehoord. Dat was voorkomen.’
Bladzijde 175

Het vergt wel enige concentratie om het bovenstaande stuk te kunnen lezen, heb je die concentratie wel dan moet het op zich geen probleem zijn.

De personages in het boek zijn goed uitgekozen; vrijwel elke type karakter zit erin met de bijbehorende personage. Takes, de norse en gekwelde verzetsstrijder. De Graaff, een vrolijke oude man, mevrouw de Graaff, dictator. Maar vooral ook de personage van Fake Ploeg jr. is prachtig neergezet. Je zou hem bijna vergeten eigenlijk en daar is hij opeens, gekweld door zijn verleden.

De tijd speelt een opvallende rol in het verhaal: de tijd gaat alsmaar door en tijd wist dingen, zet bepaalde gebeurtenissen in de vergetelheid. Mulisch weet dit subliem samen te weven tot een vloeiend geheel.

4.       Eindoordeel

Is het boek zo goed als de film? Voldoet het aan mijn verwachtingen? Antwoord is simpel: Nee. Toen ik het boek uit had, had ik het gevoel een verslag te hebben gelezen over iemand die over 200 pagina’s toelicht hoe zijn familie de dood in gejaagd is in de oorlog. Het liet bij mij geen verbazing achter van geweldig schrijven. Er waren geen bepaalde scènes die mij ontzettend bijbleven. Ik kreeg geen gut feeling. Dit gut feeling had ik bijvoorbeeld wel gehad bij Bezonken Rood van Jeroen Brouwers. Hiermee wil ik echter niet zeggen dat het boek slecht is, absoluut niet. Harry Mulisch laat met zijn boek onvoorstelbaar talent zien om een geweldig plot te bedenken en daarbij de grote aspecten van tijd, personages en situaties met elkaar te verenigen. Ik zei het een paar dagen geleden al tegen mijn moeder: “Mam, zo goed vind ik het boek nu ook weer niet.”





woensdag 30 mei 2012

De romantiek: Camera Obscura


De romantiek

In de romantiek was men meer dan klaar met alle strakke regels van het classisme en het gebrek aan echt gevoel van het rationalisme. De romantiek is hierop een sterke tegenreactie: de rede werd een stuk minder belangrijk, terwijl het gevoel juist weer veel belangrijker werd. De litteratuur van de romantiek kenmerkt zich door extreme gevoelens en hartstochten. Tegenwoordig zien wij gevoelens als iets wat uit kan doven. –Ben je boos? Koel dan maar even af. In de romantiek dacht men echter dat gevoelens eeuwig konden blijven broeien onder de oppervlakte, het is dan ook het gevoel wat de mens bestuurt in plaats van het omgekeerde, zie hier de verklaring voor al die hartstochten. Het sterke gevoel van de romantiek behoudt zich niet alleen tot liefde, haat, verdriet e.d. maar ook komt in deze tijd de trots op, trots op het eigen land; het patriottisme.

Het ongebreidelde individualisme is een ander kenmerk van de romantiek, evenals het verlangen terug naar de natuur te gaan en dat onbeschaafde lieden boven de geletterden staan, dat de maatschappij in feite achteruitgang brengt. Ook is de romantiek heel melancholisch, vaak resulterende in een verlangen naar de dood.
Omdat de romanticus erg ontevreden was met zijn tijd droomt hij/zij in feite zijn eigen werkelijkheid bij elkaar, hij ziet het niet echt, maar het is hoe hij het ziet. Door deze ontevredenheid zie je de romanticus vluchten in allerlei dingen, vaak het verleden, naar betere tijden.

Camera Obscura
Hildebrand, Nicolaas Beets

De vraag doet zich nu op of de Camera Obscura, die in de periode van de romantiek geschreven is, namelijk in 1839, een echt voorbeeld is van romantische literatuur. Om daar maar meteen een antwoord op te geven: nee. De Camera Obscura van Hildebrand, eigenlijk Nicolaas Beets, is niet representatief voor de literatuur van de romantiek. Welnu, waarom is dit zo? Of beter waarom is dit niet zo? In de romantiek is, zoals hierboven uitvoerig beschreven, het gevoel heel belangrijk, zo belangrijk zelfs dat de personages in het verhaal zich volledig laten leiden door hun emoties. Vind je dit ook terug in de Camera Obscura? – Nee. Het is niet zo dat de Camera volledig ongevoelig is, begrijp me niet verkeerd, het gevoel laat zich echter nooit echt blijken. Tuurlijk, de familie Stastok heeft een gezellige avond als de visite even een avondje komt thee drinken ‘Om verder het avondje te passeren’. En ja, Pieter Stastok wordt verliefd, maar niks laat zich duidelijk zien. Als Hildebrand de volgende dag nadat hij het gezelschap bij het theedrinken heeft verbaasd met een gedicht van Victor Hugo en daarmee het meisje Koosje, waar Pieter verliefd op is, heeft versierd, opstaat, is Pieter een beetje knorrig van de vorige avond; hij heeft immers niet gescoord terwijl neef Hildebrand even komt aankakken en het zomaar hupsakee wel lukt. Terwijl Hildebrand Pieter een beetje zit te plagen brengt hij hem ook de mogelijkheid op om gezamenlijk te gaan varen met Koosje en een nicht Christientje. Pieter gaat akkoord, maar blijft eigenlijk zoals hij in het hele verhaal zal zijn; gematigd enthousiast, evenals Hildebrand die zich afzijdig houdt. Door deze gematigde gevoelens zie je ook geen ontzettende overdrijving die je in de romantiek wel tegenkomt; alles blijft vrij vlak. Ook laten de personages zich niet of amper leiden door hun gevoelens, hartstochten zijn dus uitgesloten.
Waar past het boek nu dan wel bij? – Het realisme is het antwoord. Er is een reden dat ik dit boek (nog) niet heb afgevuurd op de andere kenmerken van de romantiek, zoals het individualisme e.d. Neen, dat komt later nog wel. Het realisme is een reactie op de romantiek, maar niet een reactie die gelijk de romantiek met de grond gelijk maakt. Het realisme is een reactie op de liefelijke, sentimentele en fantastische kant van de romantiek. Nog korter: Het was een uitspraak van ‘doe eens normaal man’ tegen de romantische literatuur. ‘Doe eens rustig aan’. Deze gematigdheid zie je ook al heel sterk terug in de gevoelens van de personages zoals hierboven beschreven staat. Uit ontevredenheid met de wereld om hen heen zie je ook vaak dat romantici “vluchten” in de natuur, in het verleden, naar exotische oorden e.d. Het realisme brengt hier juist het leven van alledag voor in de plaats. Dit gewone  leventje wordt vervolgens zo objectief mogelijk beschreven. Over beschrijven gesproken...daar lusten ze in het realisme wel pap van, ook Nicolaas Beets laat met zijn Camera Obscura ongelooflijk lange beschrijvingen zien van alles wat los en vast zit, zo weidt hij bijna twee pagina’s aan de medereizigers van de koets waarmee het stadje binnenkomt. Deze personages hebben bijna geen enkele inbreng in het verhaal van de familie Stastok maar worden toch beschreven.  Je ziet in het realisme niet alleen een beschrijving van het uiterlijk van mensen of van de omgeving, maar je ziet ook vaak een soort analyse van de mens die beschreven wordt.

‘Pieter was intussen achter de stoel van Koosje gaan staan roken en werd op deze woorden bleek. Hij gevoelde dat hij er nooit iemand, laat staan een vrouw, laat staan de zijne, in, zou, kunnen, doen, lopen.’

Wat ook erg kenmerkend voor het realisme is, is de humor die erin voorkomt. Het zijn niet zozeer de goede complexe moppen, maar juist de simpele uitspraken die het hem doen. Zo is meneer Nurks een absoluut voorbeeld van deze ongegeneerde humor:

‘De violen hielden met een fikse kras op, en de harpspeelster hief, met een enigsziens schorre stem, en juist voor de drieëntwintigste maal op die gedenkwaardige morgen, het toen even zo min als nu nieuwe, maar altijd slepende

Fleu – ve du – Ta – ge!
aan.
`Ba; wat is ze lelijk als ze zingt, ‘klonk het, dwars door de aandoenlijke woorden der romance heen, uit de heuse mond van Robertus, wie het zeker nooit in ’t hoofd was gekomen dat ook een arme vrouw ijdelheid zou kunnen hebben.’

Nu zegt het realisme niet tot ziens aan alle kenmerken van de romantiek: zo blijven de personages behoorlijk individualistisch, Hildebrand zelf maakt zelfs een ingetogen indruk. Ook is er sympathiek voor de simpele mensen, zoals te zien is als Dirk een boerin probeert te vleien.
Toch denk ik dat men tot de conclusie kan komen dat de Camera Obscura meer een realistisch boek is dan een romantisch boek, het feit dat het een realistisch boek is neemt echter wel wat dingen van de romantiek met zich mee.

maandag 28 mei 2012

Verlichting: De wiskunstenaars of 't gevluchte juffertje


Pieter Langendijk
De wiskunstenaars of ’t gevluchte juffertje.

De verlichting
De verlichting, een progressieve stroming waarin allerlei nieuwe ideeën werden verkondigd. De benaming verlichting of verlicht wordt tegenwoordig dan ook gebruikt voor iemand die vooruitstrevend of ruimdenkend is. Dit komt vooral terug in de proza, maar in het toneel en de poëzie al een stuk minder omdat deze genres onderworpen waren aan allerlei regels.
De verlichting zet het rationalisme uit de renaissance voort; men was gretig op zoek naar steeds meer kennis. In de verlichting ontstaat als toevoeging hierop ook de behoefte om de samenleving te onderwijzen op gebieden van politiek, godsdienst en opvoeding.
Door deze ratio wordt ook al het waarneembare het uitgangspunt, dit wilt echter niet meteen zeggen dat iedereen van zijn geloof afstapte, zij vonden echter hun tekenen van God ergens anders: in de natuur en diens wetten.

Het werk
De wiskunstenaars of ’t gevluchte juffertje is representatief voor het toneel van de verlichting en ik zal uitleggen waarom. Zoals al eerder vermeld in het stuk hierboven is het toneel van de verlichting onderworpen aan allerlei regels die de bepalen hoe het toneel eruit komt te zien, de wiskunstenaars is hierop geen uitzondering. Vooral de eenheid van tijd, plaats en handeling zie je overduidelijk terug in dit stuk. De eenheid van tijd en plaats zijn het makkelijkst: het verhaal speelt zich af op één plaats in een kort tijdsbestek, in dit geval speelt het verhaal zich af in de avond in een herberg in Loenen. De eenheid van handeling, die bepaalt dat alles wat zich op het toneel afspeelt, in functie moet staan van het hoofdgebeuren, is ook van toepassing in het stuk. Het hoofdgebeuren is namelijk Izabel weer bij Eelhart te krijgen aangezien zij echt van elkaar houden, om dit te doen laat Langendijk, Raasbollius, de andere minnaar van Izabel die in tegenstelling tot Eelhart wel door Anzelmus, de oom en voogd van Izabel, is goedgekeurd om met haar te trouwen, gek worden. Dit laatste heeft ook een ander kenmerk van de verlichting in zich. Raasbollius (leuk gekozen naam voor een omhoog gevallen raasbol) heeft met dokter Urinaal een hevige discussie over het zonnestelsel, met name over wat om wat draait. Raasbollius is aanhanger van de oude theorie; alles draait om de aarde, de aarde is in het midden, daarna komt de maan, en daarna de zon. Urinaal is juist weer een voorstander van de nieuwe theorieën van Copernicus, de theorieën waarvan wij nu zeker weten dat het de juiste is; de zon in het midden met de aarde die eromheen draait terwijl de men op zichzelf weer om de aarde draait. Doordat Raasbollius aan het eind van het stuk gek wordt, impliceert Langendijk dat Urinaal gelijk had waardoor Langendijk het stuk ook een stukje onderwijs meegeeft.

                       illustratie

Dit onderwijs element komt niet alleen terug in deze boodschap direct naar de kijker/lezer maar zie je ook bij de waard. Als Raasbollius en Urinaal namelijk naar buiten zijn gegaan om de eclips te zien, hoort de waard (een deel van) hun gesprek. Als hij later weer de herberg binnenkomt zegt hij:

‘Dat zyn eerst gekken van geleerden! Rechte suffers! Zy staan daar allebei te tuuren naar de maan, en brabb’len taal, die hond of kat niet kan verstaan.’

Wat Langendijk hier laat zien is dat de waard, evenals wel meer mensen uit de samenleving, onderwijs nodig hebben. Het is nodig om het volk, dat vaak nog in onwetendheid leeft, te beschaven en bewust te maken van de realiteit. Dat er iemand in het spel voorkomt die van het hele heelal amper iets afweet is niets bijzonders. In die tijd waren er nog veel mensen ongeschoold en wat je in de verlichting vaak ziet is dat de karakters voornamelijk eenvoudige mensen zijn.

Het verhaal is zoals gezegd een liefdesverhaal, een onderwerp dat in de Verlichting erg gevraagd was. De liefde biedt immers de gelegenheid tot exploratie van de menselijke psyche, de menselijke machine. De Verlichting verafschuwt machines die niet naar behoren werken, in dit geval Raasbollius, die dusdanig verkeerd werkt dat hij gek wordt. Degene die wel gewoon werkt zoals het hoort, Eelhart, ‘wint’ als het ware. Eelhart’s machine werkt vooral goed door rustig en evenwichtig te blijven, maat en evenwicht waren uitstekende deugden in de Verlichting. Deze maat en evenwicht komen ook terug in zijn karakter; gewoon een beschaafd iemand.

Het toneel is niet alleen onderworpen aan de regels van de drie eenheden. Het verhaal moet vooral ook logisch zijn; alles heeft een oorzaak. Zo is Filipijn in de herberg omdat hij informatie moest winnen over Izabel; Eelhart is daar omdat hij te ver van Amsterdam was afgedwaald om nog terug te kunnen keren en ging naar de herberg; Izabel en haar knecht Katryn zijn in de herberg omdat ze zijn gevlucht voor Anzelmus en Raasbollius; Anzelmus en Raasbollius zijn op hun beurt weer achter hen aan gegaan. Wel kan als kritiek hierop gezegd worden dat het dan wel heel erg toevallig is dat ze allemaal in dezelfde herberg terecht komen.

De wiskunstenaars of ’t gevluchte juffertje lijdt aan een veel voorkomend euvel, namelijk doorzichtigheid. Na een aantal bladzijden heb je wel door hoe het gaat: Izabel wordt straks verborgen en als iedereen ligt te slapen gaan Izabel en Eelhart vluchten. Het is overigens wel leuk dat Langendijk hiermee speelt, aangezien je niet verwacht dat door de voerlui Fop en Tys toch nog roet in het eten wordt gegooid, wat toch nog een zekere plotwending meegeeft.

Samenvattend kunnen we stellen dat, door de drie eenheden; de educatieve kenmerken zowel naar de lezer/toeschouwer als naar de personages in het stuk zelf; het feit dat het een liefdesverhaal is, een veel gevraagd onderwerp in die tijd; de causale verbanden en de doorzichtigheid van het stuk, De wiskunstenaars of ’t gevluchte juffer representatief is voor de verlichtingsliteratuur en daarmee een echt voorbeeld voor het frans-classicistisch theater.