dinsdag 8 januari 2013

Keuzeopdracht Verlichting


Het bleek tot mijn schrik dat ik nog een opdracht Verlichting te goed had! 
Wel ja, bij deze dan maar.

Verwerkingsopdracht Verlichting
Gekozen opdracht: 3

Ik wist dat ik ergens op lag en dat het al licht was doordat de zon mijn gezicht opwarmde. Mijn ogen kreeg ik niet open, noch kon ik de rest van mijn lichaam enigszins bewegen. Ik hoorde stemmen, maar ik kon ze niet goed horen. De zon hield op mijn gezicht op te warmen. Kort hierop voelde ik dat mijn enkels en armen werden vastgegrepen en ik van de grond afkwam. Ik weet niet hoe lang het heeft geduurd voordat ik bij mijn eindbestemming aankwam, ik weet alleen nog maar dat ik wakker werd in een ziekenhuisbed. Ik kreeg mijn ogen weer open, wennend aan het licht keek ik om me heen. Er zat iemand in de stoel naast mijn bed, hij keek mij met grote ogen aan. Hij zag dat ik ook naar hem keek en vroeg ‘Hoe voelt u zich?’. Ik merkte dat hij een apart accent had, de “ch” sprak hij min of meer uit als een “k” en zijn “v” was meer een “f”, wel was ik verbaasd dat hij Nederlands sprak. ‘Goed, naar omstandigheden’, zei ik. Hij glimlachte. ‘Goed, mag ik u vragen of u weet hoe u hier terecht bent gekomen?’, vroeg hij. ‘Dat mag, maar ik denk niet dat u er een lopend verhaal van zou kunnen maken, dat kan ik namelijk zelf ook niet meer aangezien ik me een heleboel niet meer kan herinneren.’ Hij keek peinzend voor zich uit, ‘Wat u weet u nog wel?’, vroeg hij.
Ik probeerde na te denken, ‘Ik weet nog dat ik op een boot was, de Wever. Op een avond stormde het zo hard dat ik uit mijn stoel werd geslingerd en raakte vervolgens de muur. Ik weet nog dat ik in de zee lag kijkend naar de storm die voorbijtrok. Dat is alles wat ik nog weet´. ´Uw verhaal verklaart uw hoofdwond´, zei hij wijzend naar mijn voorhoofd. Pas nu merkte ik dat er verband op mijn hoofd drukte. ´Weet u nog wel waarom u precies op die boot zat?’. Ik dacht na, ik was er absoluut zeker van dat er een speciale reden voor was maar ik kon er maar niet opkomen. ‘Nee, ik kan het me niet herinneren.’ Hij staarde voor zich uit. ´Weet u nog iets over uzelf, bijvoorbeeld waar u vandaan komt, wie uw familie is?’. ‘Nederland, ik kom uit Nederland.’ Ik pauzeerde even, dat ik uit Nederland kwam was het enige dat ik me kon herinneren, de rest bleef onduidelijk.

Het moet enige weken geduurd hebben totdat ik eindelijk mijn voet buiten de deuren van het complex zette. Over de weken dat ik daar in dat complex was heb ik verschillende dingen geleerd: Ik was terecht gekomen op een eiland midden in de Atlantische Oceaan, vele nationaliteiten waren vertegenwoordigd op het eiland. Het eiland was een eigen land maar zonder naam, het eiland zelf had ook geen naam, dat was alles wat ik over het eiland wist. Degenen die mij verzorgd hadden voor de afgelopen weken waren erg terughoudend geweest in het verstrekken van informatie over het eiland, ik wist nog niet eens of ik een normaal democratisch land, of in een dictatuur was beland.  

Mijn geheugen was over de weken langzaam teruggekomen maar, althans die indruk had ik, zeker nog niet volledig.  Ik wist nog steeds niet hoe ik hier nu precies terecht was gekomen of waarom ik op die boot zat. Mijn geheugen was van grijze massa naar gatenkaas getransformeerd. Maar het op het moment dat ik mijn voeten buiten de deuren zette en ik eindelijk een goede blik van het eiland kreeg sloeg de angst me om het hart. Ja, hierom was ik nu juist Nederland ontvlucht.
Het eiland was hypermodern, vliegende auto’s, mensen in de meest strakke en aerodynamische pakken, grote grauwe wolkenkrabbers en grote grijze rookpluimen in de lucht. Maar dat was niet zo erg, nee, het was juist de achtergrond van dit schouwspel dat mij juist zo zorgen baarde. Achter de gebouwen en de mensen stonden zonder twijfel twee grote trechters die maar één ding konden betekenen: kerncentrales.

De Nederlandse overheid was de laatste jaren ontzettend volhard geworden in het toepassen van kernenergie: die centrales moesten en zouden er komen. Opstand? Weg ermee! En zo ook ik. En nu vind ik mijzelf opeens hier op een eiland dat volledig gedomineerd werd door kernenergie. Een betere blik op de dingen in de omgeving liet namelijk zien dat er niet alleen de grote kerncentrales waren, maar vrijwel alles op kernenergie scheen te lopen. Ik kwam langs een winkeltje gespecialiseerd in koffie, in de etalage stond iets wat op een verkleinde versie van een verbrandingsoven met een glazen kop erboven, het was een koffiezetapparaat op kernenergie vertelde het advertentiebord naast het apparaat mij. ‘Kernenergie-koffie, die sla ik over’, mompelde ik tegen mijzelf, blijkbaar iets te hard want ik werd gelijk door iemand aangesproken. ‘Maar waarom dan? Het is de beste koffie die er is! Het is trouwens heus niet zo dat er nog straling in de koffie zit.’ Ik slaakte een zucht van de naïviteit van deze persoon. Het gaat mij er helemaal niet om dat er mogelijk straling in de koffie komt, het gaat mij erom dat er sowieso straling, buiten de normale waardes natuurlijk, is. Maar ik zei niks tegen de man en liep gewoon weg, de mensen hier schenen door hun omarming van kernenergie sowieso niet te overtuigen te zijn van de kwade dingen van kernenergie. Ik wilde hier verder geen energie aan besteden, het enige dat ik wilde was hier snel weg zijn.

De man die mij in het ziekenhuis, althans ik leerde pas toen ik buiten de deur stond dat het echt een ziekenhuis was, had mij verteld dat hij in het stadhuis werkte en dat ik hem moest opzoeken mocht ik hulp nodig hebben. Ik wilde hier weg. Het stadhuis was niet moeilijk om te vinden, het was het enige gebouw dat nog enigszins oud leek. Ik liep naar binnen en ik zag hem gelijk al zitten aan de balie. Hij keek op en herkende mij gelijk. ‘Meneer…’, ‘de Groot’, zei hij. ‘Dus, u hebt hulp nodig denk ik zo?’, ‘Ja’, zei ik, ‘het is misschien wat snel of grof maar ik wil hier zo snel mogelijk weg.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar waarom zo snel dan? Vindt u het hier geen mooi eiland? Een prachtig staaltje van nature meets technology, toch?’. ‘Nee, ik vind het hier niks. Alles gaat hier op kernenergie en dat…’, ‘mooi hè’, zei hij, mij onderbrekend, ‘bijna alles gaat hier op kernenergie, het is schoon, efficiënt en veilig.’ Het oude praatje, dacht ik. ‘Nee, ik moet hier niks van hebben van al die kernenergie, het is niet schoon, het laat namelijk voor duizenden jaren radioactief materiaal achter en door de alsmaar groter wordende bevolking moet er ook steeds meer worden gebruikt. Met fossiele brandstoffen is er het gevaar dat ze op een gegeven moment simpelweg op zijn, met kernenergie heb je straks het probleem dat je het nergens op de aarde nog verantwoord kwijt kan. De aarde is lang zo groot nog niet. En over efficiëntie? Dat weet ik niet en hoef ik ook niet te weten, ik weet alleen dat het anders en beter kan en dat kernenergie daarom niet hoeft en niet verantwoord is. En dan veiligheid. Tja, dat hebben we over de jaren wel gezien, hè, hoe veilig het allemaal wel niet is. Chernobyl  en Fukushima zijn nog één van de eersten nucleaire rampen geweest in ons korte menselijk bestaan. Moet je nagaan: de mens bestaan ruwweg nog maar zo’n 30000 jaar en met name de afgelopen honderd jaar zijn wij er volledig in geslaagd deze aarde met onder andere nucleaire rampen volledig naar z’n grootje te helpen. De gevolgen van deze rampen zijn nog steeds merkbaar over de hele wereld, nog steeds worden mensen met allerlei afwijkingen geboren vanwege de straling die één, of allebei de ouders hebben opgelopen. Deze rampen zijn verschrikkelijk en zijn daarbij ook niet te voorkomen. Het blijft menselijke arbeid, en mensen blijven altijd fouten maken.
Meneer de Groot kijk mij met openhangende mond en grote ogen aan en pas nu realiseerde ik me dat er een kleine groep mensen om ons, maar met name om mij, heen was gaan staan. ‘Meneer, ik respecteer uw en ieders mening maar op ons eiland is…’, ‘dat kan me geen moer schelen, kernenergie is fout, ik wil het niet en jullie zouden het niet moeten willen. En tenzij jullie in staat zijn vandaag nog dit hele kerncircus af te breken dan wil ik vandaag nog weg!’

Het nieuws van mijn uitbarsting had zich blijkbaar al snel over het eiland verspreid. Toen ik met de Groot door de stad liep richting de haven werd ik dan ook meerdere keren aangewezen. Ja, ik was nu de dorpsgek van het eiland leek het wel. ‘Ik vind het jammer dat u ons zo snel alweer moet verlaten, daarbij wil ik het u ook zoveel mogelijk ontraden, van het ziekenhuis had ik namelijk begrepen dat uw geheugen nog niet helemaal hersteld is. U gaat terug naar Nederland, dat is duidelijk, maar dan? Stel dat u tijdens de reis nog steeds niet helemaal weet wie u bent, en waar u naartoe moet?’. Het waren redelijk vragen die meneer stelde, maar dat deerde niet, ik moest hier weg. Ik antwoorde met een vaag ‘ik zie nog wel’ en liep door.

Het is toch vreemd om zo snel alweer op zee te zitten. Het ene moment lig je nog in het ziekenhuis, het andere moment zit je alweer op een boot richting Europa, een boot met een motor die draait op een eigen kernenergiegenerator nota bene.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten